Wij zeggen : we gaan naar Zwitserland. We gaan naar de bakker. Maar in Duitsland zijn er verschillende manieren waarop ze dit zeggen. Ze gebruiken meestal het woord zu (="naar") maar soms ook het woord nach (= "naar" of "achter", maar hier gebruikt als "naar"). Maar wanneer gebruiken we nu zu of nach?
Bij geografische (aardrijkskundige) namen gebruiken ze in het Duits vrijwel altijd nach.
Ook wordt "nach"gebruikt als het in een vaste combinatie zit, zoals in : Ich gehe nach Hause, zuerst fahre ich nach links und dann wieder nach rechts.
In de andere situaties gebruiken ze gewoon zu.
Na "zu" verandert bij de lidwoorden iets, die komen in de derde naamval te staan.
Want "zu" is een voorzetsel met een vaste derde naamval.
Vaak wordt het voorzetsel en het lidwoord samengetrokken, dan staat er bijvoorbeeld zum of zur.
Ook bij de ein-woorden verandert er iets, ook die komen in de derde naamval te staan.
Dus dit geldt ook voor de woorden kein(e), mein(e), dein(e), sein(e), ihr(e), unser(e), ihr(e).
Wel komt er vaak ook nog een exra -n achter het zelfstandig naamwoord als dit meervoud is.
Het is der Bäcker. (m)
Ich gehe zum (zu dem) Bäcker.
Ich gehe zu (+3) einem Bäcker.
Het is die Lehrerin. (v)
Ich gehe zur (zu der) Lehrerin
Ich gehe zu (+3) einer Lehrerin
Het is das Schwimmbad
Ich gehe zum (zu dem)Schwimmbad
Ich gehe zu einem Schwimmbad
Het is die Kinder. (mv)
Der Vater geht zu seinen Kindern
Hoe dan ook, het is dus zu als het gewoon naar iets toe gaan, maar als het een plaatsnaam, land of gebergte is dan gebruik je nach.
No comments:
Post a Comment